-
1 halen
2 [bij zich laten komen] faire venir3 [behalen] obtenir♦voorbeelden:1 waar haal jij je vlees? • où achètes-tu ta viande?iemand komen halen • venir prendre qn.een zakdoek uit z'n zak halen • sortir un mouchoir de sa pocheiets uit een la halen • prendre qc. dans un tiroirwaar moet ik dat geld vandaan halen? • et où trouverai-je tout cet argent?daar valt niets te halen • il n'y a rien à y gagnerwaar haalt hij het vandaan? • où a-t-il pris ça?; 〈 ironisch〉 où va-t-il chercher ça?iets naar zich toe halen • 〈 figuurlijk〉 mettre son empreinte sur qc.de boot halen • arriver à temps pour prendre le bateaude trein niet halen • manquer le trainhij haalt het niet bij jou • il ne t'arrive pas à la chevilledat haalt het niet bij … • cela n'est rien auprès de …hij weet nog een aardig geluid uit de piano te halen • il arrive à tirer des sons très convenables de ce pianoer van alles bij halen • se perdre dans des digressionsiemand erin halen • associer qn. à qc. 〈bijv. zaak, gesprek〉eruit halen wat erin zit • 〈 het uiterste vergen〉 tirer le maximum de qc.; 〈 maximaal van iets gebruik maken〉 profiter au maximum de qc.omhoog halen • monteromlaag halen • descendreiemand onderuit halen • étaler qn.alles overhoop halen • tout chambouler〈 figuurlijk〉 iemand naar beneden halen • mettre qn. plus bas que terreiemand uit de wedstrijd halen • retirer un joueur de la compétitionvlekken uit kleren halen • détacher des vêtementsvechters uit elkaar halen • séparer des combattantsgaren uit elkaar halen • démêler les fils d'un écheveaueen machine uit elkaar halen • démonter une machine〈 figuurlijk〉 voor zich halen • se représenter (qc.) en esprit1 [met moeite ademen] respirer avec difficulté♦voorbeelden: -
2 ophalen
1 [omhooghalen] lever3 [in herinnering brengen] évoquer4 [verbeteren] améliorer5 [m.b.t. kleur] raviver♦voorbeelden:geld ophalen • faire une collectekom je me ophalen? • tu viens me chercher?het ophalen van het vuil • le ramassage des orduresrapportcijfers ophalen • améliorer ses notes (de bulletin scolaire) -
3 trein
♦voorbeelden:de trein halen • avoir son trainde trein missen • manquer son trainde trein rijdt het station binnen • le train entre en garein de trein stappen • monter dans le trainmet de trein gaan • aller en trainiemand op de trein zetten • mettre qn. dans le trainper trein reizen • voyager en trainverzending per trein • expédition par chemin de feruit de trein stappen • descendre du trainiemand van de trein gaan halen • aller chercher qn. à la garezich voor de trein gooien • se jeter sous le traindat loopt als een trein • ça marche comme sur des roulettes; 〈 verkoop〉 ça se vend comme des petits pains -
4 ophalen
-
5 afhalen
1 [in ontvangst nemen] retirer2 [(iemand) gaan halen] aller chercher (qn.)3 [van zijn plaats verwijderen; van iets ontdoen] enlever♦voorbeelden:ze hebben hem van de tribune afgehaald • ils l'ont fait descendre de la tribune〈 figuurlijk〉 iemand van iets afhalen • dissuader qn. de faire qc. -
6 broer
♦voorbeelden:jongere broer • frère cadeteen volle broer • un frère du même litzij lijken wel broers, het zijn net broers • ils se ressemblent comme des frères -
7 een recept afhalen
een recept afhalen -
8 een spatbord bij de sloop weghalen
een spatbord bij de sloop weghalenDeens-Russisch woordenboek > een spatbord bij de sloop weghalen
-
9 huis
♦voorbeelden:huis noch haard hebben • n'avoir ni feu ni lieuhet huis des Heren • la maison du Seigneurhet huis alleen hebben • être seul à la maisoneen eigen huis hebben • être propriétaire d'une maisonvan goeden huize komen • 〈 van goede familie〉 être de bonne famille; 〈 figuurlijk, van personen〉 ±s'y connaîtrehet Koninklijk Huis • la Maison royaleopen huis houden • organiser une journée portes ouvertesmen zou huizen op hem bouwen • on lui donnerait le bon Dieu sans confession〈 figuurlijk〉 zijn eigen huis opeten • devoir mon capital avant de pouvoir faire appel à l'aide socialeiemand het huis uittrappen • ficher qn. dehorsiemand het huis uitzetten • mettre qn. à la portehuis aan huis verkopen • faire du porte à porteaan huis bezorgen • livrer à domicileeen huis in een rij • une maison mitoyenneiets in huis hebben • avoir des provisionsheel wat in huis hebben • avoir beaucoup de capacitésik ga naar huis • je rentre (chez moi)het is niet om over naar huis te schrijven • ça ne casse riennaar huis schrijven • écrire à sa familleeen huis van drie verdiepingen • une maison à trois étagesik kom van huis • je viens de chez moieen tweede huis • une résidence secondairedat staat zo vast als een huis • cela ne fait aucun doute→ link=kind kind -
10 hulp halen
hulp halen -
11 iemand van de trein gaan halen
iemand van de trein gaan halenaller chercher qn. à la gare -
12 om wat dichter bij huis te blijven
om wat dichter bij huis te blijvenDeens-Russisch woordenboek > om wat dichter bij huis te blijven
-
13 recept
♦voorbeelden:een recept uitschrijven • rédiger une ordonnancealleen op recept verkrijgbaar • uniquement délivré sur ordonnance -
14 sloop
II 〈de〉♦voorbeelden: -
15 zijn grote broer erbij roepen
zijn grote broer erbij roepen -
16 vissen
1 [vis vangen] pêcher2 [dreggen] repêcher♦voorbeelden:met levend aas vissen • pêcher au vifop haring vissen • pêcher le hareng3 bij iemand naar iets vissen • chercher à apprendre qc. de qn.II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [uit het water ophalen] pêcher2 [uit een vloeistof halen] (re)pêcher -
17 werk
♦voorbeelden:dat was afgesproken werk • c'était un coup montédat is het betere werk • voilà du beau travailcultureel werk • animation culturellegoed werk leveren • faire du bon travailgeen half werk doen • ne pas faire les choses à demihet is half werk • c'est de l'à-peu-prèsdat is een heel werk • c'est tout un travailhet maatschappelijk werk • l'assistance socialehet is onbegonnen werk • c'est un travail de Sisyphepublieke werken • travaux publicswat een rot werk! • quelle corvée!het volledige werk van X, de verzamelde werken van X • les oeuvres complètes de Xaangenomen werk • travail à forfaitniet lang werk meer hebben • ne plus en avoir pour longtempshij heeft nog wel even werk • il en a pour un bon momentiemand aan werk helpen • aider qn. à trouver du travailiemand van zijn werk houden • empêcher qn. de travaillerhij kan het werk niet aan • 〈 te veel werk〉 il est débordé de travail; 〈 te moeilijk werk〉 il n'est pas à la hauteur de sa tâchehet werk in de fabriek ligt stil • l'usine chômewerk verschaffen • procurer du travailwerk zoeken • chercher un emploidat is mijn werk niet • cela n'entre pas dans mes attributionslang werk hebben • mettre du temps (à)slecht werk leveren • travailler comme un sabotaan het werk gaan • se mettre au travailaan het werk zijn • travaillerer is werk aan de winkel • il y a du pain sur la planchewerk in uitvoering! • travaux!naar zijn werk gaan • aller au travailte laat op het werk komen • arriver en retard à son travailop zijn werk zijn • être à son travailte werk gaan • agirte werk stellen • employerdat is het werk van … • c'est l'oeuvre de …zonder werk zitten • être sans travailvoorzichtig te werk gaan • y aller doucement→ link=hand hand¶ werk van iemand maken • faire la cour à qn.werk van iets maken • 〈 veel moeite besteden aan〉 s'occuper sérieusement de qc.; 〈 er achterheen zitten〉 s'occuper de qc.alles in het werk stellen • mettre tout en oeuvredat is geen werk • ça ne se fait pas't is geen aangenomen werk • il n'y a pas le feu -
18 halen
-
19 doel
♦voorbeelden:zijn doel bereiken • parvenir à ses finseen doel najagen • chercher à atteindre un butzich een doel stellen • s'assigner un butzijn doel voorbijschieten • manquer son butzijn doel voorbijstreven • passer à côté du buthij was het doel van bespotting • il servait de cible aux railleriesin het doel staan • se trouver dans le(s) but(s)met dat doel • dans ce butrecht op zijn doel afgaan • aller droit au butzonder doel rondlopen • errer sans but -
20 haar
haar11 [haarvezel] 〈 hoofdhaar〉 cheveu 〈m.〉 ⇒ 〈 lichaam〉 poil 〈m.〉 ⇒ 〈 van manen en staart van paard〉 crin 〈m.〉♦voorbeelden:gekrulde haren, gekrulde zinnen • ±cheveu fin, cheveu malingrijze haren van iets krijgen • se faire des cheveux (blancs) pour qc.met loshangende haren lopen • aller les cheveux au ventzijn wilde haren verliezen • s'assagirdat scheelde maar een haar • il s'en est fallu d'un cheveuzich de haren uit het hoofd trekken • s'arracher les cheveuxeen haar in de boter zoeken • chercher noiseop een haar na • à un cheveu prèsdat is er met de haren bijgesleept • c'est tiré par les cheveuxiemand tegen de haren in strijken • prendre qn. à rebrousse-poilgeen haar op m'n hoofd die eraan denkt • jamais de la vieiemand geen haar krenken • ne pas toucher à un cheveu de qn.geen haar beter zijn • ne pas valoir mieuxzijn broer is geen haar beter dan hij • son frère le vautspijt hebben als haren op z'n hoofd • être rongé de remordsm'n haren rezen ervan te berge • cela me faisait dresser les cheveux sur la tête ↓ se crêper le chignon♦voorbeelden:1 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hij spreekt Frans met haar op • il parle français comme une vache espagnole〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand van haar noch pluimen kennen • ne connaître qn. ni d'Eve ni d'Adamvals haar • faux cheveuxz'n haar kammen • se peigner les cheveuxz'n haar laten knippen • se faire couper les cheveux〈 figuurlijk〉 smeer (het) maar in je haar! • démerde-toi!————————haar21 [afhangend van werkwoord] 〈 lijdend voorwerp〉 la, l'; 〈 meewerkend voorwerp〉 lui; 〈 na voorzetsel, met nadruk〉 elle♦voorbeelden:geef haar dit boek niet • ne lui donne pas ce livregeef het haar • donne-le-luigeef het haar niet • ne le lui donne pasik reken op haar • je compte sur ellehij stuurt haar naar jou toe • il te l'envoievergeet haar • oublie-lavergeet haar niet • ne l'oublie pashaar verwijt men nooit iets • on ne lui reproche rien, à elledie boeken zijn van haar • ces livres sont à elledie van haar • le sien, la sienne, les siens, les sienneszij hebben noch mij noch haar uitgenodigd • ils ne nous ont invités ni elle ni moi1 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne, les siens, les siennes♦voorbeelden:Els haar schoenen • les chaussures d'Elsahaar vader, haar moeder, haar kinderen • son père, sa mère, ses enfantsde haren • les siens
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Aller chercher dans les, aller chercher loin — ● Aller chercher dans les, aller chercher loin atteindre un total de, atteindre un total important (surtout en parlant d un prix, de la durée d une peine) … Encyclopédie Universelle
chercher — [ ʃɛrʃe ] v. tr. <conjug. : 1> • XVIe; cerchier 1080; bas lat. circare « aller autour », de circum 1 ♦ (1210) S efforcer de découvrir, de trouver (qqn ou qqch.). ⇒ rechercher; recherche; découverte. Chercher qqn en explorant, en fouillant… … Encyclopédie Universelle
CHERCHER — v. a. Se donner du mouvement, du soin, de la peine pour trouver, pour découvrir quelqu un ou quelque chose. Il cherche son domestique. Je vous cherchais. Il cherche une place commode. Que cherchez vous ? Je cherche ma plume, mon livre, etc. Ce… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
aller — 1. aller [ ale ] v. <conjug. : 9> • aler XIe; alare VIIIe; réduction mal expliquée du lat. ambulare, syn. de ire « aller » dans la langue fam.; fut. et condit., du lat. ire; vais, vas, vont, du lat. vadere I ♦ V. intr. A ♦ Marque le… … Encyclopédie Universelle
chercher — (chèr ché) v. a. 1° Tâcher de trouver. Que cherchez vous ? Je cherche ma bourse, mon livre. Je cherche mon fils qui s est séparé de moi dans la foule. Son chien le chercha longtemps. • Et les hommes jamais ne cherchent qui les fuit, CORN.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
CHERCHER — v. tr. Se donner du mouvement, du soin, de la peine pour découvrir quelqu’un ou quelque chose. Je vous cherchais. Ces gens se sont longtemps cherchés sans se trouver. Il cherche une place commode. Que cherchez vous? Je cherche ma plume, mon livre … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
chercher — vt. , rechercher ; récupérer ; convoiter : sarshî (Cordon 083), sarstî (Megève), SHARSHÉ (Chambéry 025b, Arvillard 228, St Pierre Albigny, Table) / Î (Albanais 001b PPA, Annecy 003, Bellevaux, Draillan, Gruffy 014, Leschaux 006, Morzine 081,… … Dictionnaire Français-Savoyard
aller — 1. (a lé) v. n. et irrég. Je vais ou je vas (celui ci est beaucoup moins usité que je vais, qui est seul admis dans la forme interrogative : où vais je ?), tu vas, il va, nous allons, vous allez, ils vont ; j allais ; j allai ; j irai ; j… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Aller à la pêche — ● Aller à la pêche chercher à attraper quelque chose de perdu au milieu d autres choses ; chercher au hasard, sans méthode … Encyclopédie Universelle
Aller, venir chercher quelqu'un, quelque chose — ● Aller, venir chercher quelqu un, quelque chose se rendre dans un lieu pour y trouver quelque chose, y rencontrer quelqu un et les rapporter ou les ramener quelque part … Encyclopédie Universelle
Aller, envoyer, venir quérir quelqu'un, quelque chose — ● Aller, envoyer, venir quérir quelqu un, quelque chose aller, envoyer, venir les chercher. ● Aller, envoyer, venir quérir quelqu un, quelque chose être répandue, divulguée oralement, en parlant d une nouvelle … Encyclopédie Universelle